.jpg)
Deze vragen waren:
– Welke bronnen dragen in welke mate bij aan de Nederlandse problemen?
– In hoeverre is dat beeld regionaal verschillend?
– Zijn de problemen in Nederland groter dan elders in Europa? En zo ja, waarom?
– Welke maatregelen zijn (theoretisch) denkbaar om de stikstofuitstoot te reduceren en hoe groot is dan het effect daarvan?
Samenvatting van deze Factsheet

De Nederlandse stikstofemissies omvatten voor 60% emissies van ammoniak (NH3) en voor 40% emissies van stikstofoxiden (NOx). De landbouw is verantwoordelijk voor 61% van de totale uitstoot van stikstof. Dit komt voornamelijk door de uitstoot van ammoniak NH3 (52%) vanuit mest, en in mindere mate door de emissie van NOx-emissies vanuit kassen, mesttoediening en landbouwwerktuigen (9%). Daarnaast dragen wegverkeer (15%), Industrie (9%), niet-wegverkeer (6%) en huishoudens en kantoren (6%) ook substantieel bij aan de totale stikstof emissies in Nederland.
Wanneer stikstofverbindingen vanuit de lucht neerslaan, spreken we van depositie. Nederland emitteert meer stikstof dan er in ons land neerslaat, waarmee Nederland een netto exporteur van stikstof is. De belangrijkste bijdragen aan de totale depositie in Nederland komen van de Nederlandse landbouw (ca. 45%), buitenlandse bronnen (ca. 35%) en Nederlands wegverkeer (ca. 6%). Net zoals de stikstofemissies tussen regio’s verschillen, zijn ook de (effecten van) stikstofdeposities op gevoelige natuur regionaal sterk verschillend. In het algemeen zijn de overschrijdingen van de kritische depositie, waarboven het risico bestaat dat de natuur significant wordt aangetast, het hoogst in het zuidoosten en oosten van het land.
Om de stikstofdepositie te verminderen is het nodig zowel nationaal als in omliggende landen emissies te reduceren. Het is noodzakelijk zowel generieke (op NOx en NH3 gerichte) als gebiedsgerichte (op NH3 gerichte) maatregelen te nemen. Hierbij dient aangetekend te worden dat een emissiereductie per eenheid ammoniak meer winst oplevert binnen Nederland dan die van een eenheid NOx, omdat ammoniak gemiddeld genomen dichter bij de bron neerslaat. In algemene zin kan gedacht worden aan veranderingen in de veestapel, transitie richting kringlooplandbouw, introductie van emissiearme stalsystemen en vernieuwing van de vloot aan landbouwwerk- en voertuigen. Mogelijke maatregelen om de emissies van wegverkeer te reduceren zijn snelheidsreductie, verbeterd onderhoud, en vlootvernieuwing, waarbij nieuwe(re) benzine en elektrische voertuigen de voorkeur verdienen.
Het begrip van de stikstofproblematiek bevat essentiële onzekerheden in de bepaling van emissies, bepaling van atmosferische concentraties en de processen die tot depositie leiden. Vermindering van deze onzekerheden zal de beoordeling van de effectiviteit van maatregelen en mitigatiestrategieën ten goede komen, zodat de juiste keuzes in reductiemaatregelen gemaakt kunnen worden. Dit zou bijvoorbeeld kunnen via een landelijk monitoringsprogramma dat gebruik maakt van nieuwe inzichten en voortgang in de techniek.

Zowel de cijfers van de uitstoot als de cijfers van de neerslag zijn zeer onzeker. Dan kunnen en mogen er geen besluiten genomen worden. Nu er provincies zijn die dat wel (blijven) doen, tasten zij de rechtszekerheid van de landbouwondernemers aan. Bovendien zijn die besluiten in strijd met de Beginselen van Behoorlijk Bestuur waar ieder overheidsbesluit aan wordt getoetst.
In beroepsprocedures zal de Raad van State van al die besluiten gehakt maken.
ONZEKERHEDEN (rapport TNO)
Het begrip van de stikstofproblematiek bevat essentiële onzekerheden in de bepaling
van emissies, de bepaling van atmosferische concentraties en de processen die tot
depositie leiden. Vermindering van deze onzekerheden zal de beoordeling van de
effectiviteit van maatregelen en mitigatiestrategieën ten goede komen, zodat de
juiste keuzes gemaakt kunnen worden.
De onzekerheden hebben betrekking op:
– De kwaliteit van de gerapporteerde emissies van NOx en NH3: Deze emissies worden
zeer beperkt direct gemeten aan de bron (bijv. in industrie); in vrijwel alle gevallen
gaat het om schattingen door experts. Voor NH3 emissies uit landbouw wordt
ingeschat dat de onzekerheid ongeveer 25% is13 en voor NOx emissies uit
wegverkeer wordt ingeschat dat de onzekerheid ongeveer 12% is14.
– De mate waarin de verspreiding en depositie van NH3, NOx en relevante
reactieproducten wordt gemeten: NH3 is een reactief gas waardoor het meten van
de concentratie in de lucht moeilijk is. In Nederland zijn er slechts 7 stations waar
uurgemiddelde concentraties gemeten worden. Daarnaast zijn er circa 250 locaties
in natuurgebieden waar maandgemiddelde waarnemingen van concentraties in de
lucht gedaan worden. Natte depositie is eenvoudig te meten met regenvangers en er
bestaan lange tijdreeksen op 10 locaties verdeeld over het land. Zoals reeds gezegd
is droge depositie zeer moeilijk te meten en duur waardoor er een beperkt aantal
studies beschikbaar is. Daarnaast worden een aantal relevante stikstofverbindingen
(waaronder salpeterzuur) niet standaard gemeten. Daardoor is het moeilijk de
modellen te controleren op de concentraties van alle relevante stoffen en
processen, met name voor de droge depositie.
– Het begrip van de processen die tot depositie leiden: voor het berekenen van totale
depositie en de beoordeling van maatregelen worden modellen ingezet. Allereerst
werken de onzekerheden in de emissies direct door in de berekende concentraties
en deposities van de modellen. Tussen de berekende stikstofdepositie en de
herkomst ervan kunnen (op basis van dezelfde emissiegegevens) ook significante
verschillen zitten. Dit komt voor een belangrijk deel door verschillen in de
berekening van de droge depositie en de vorming van fijnstof. Hierdoor is vooral de
voorspelling waar de stikstof neerslaat (en dus welke natuur ermee belast wordt)
aan onzekerheid onderhevig. Een voorbeeld hiervan is het resultaat voor de totale
gemiddelde depositie per hectare in Nederland: de EMEP en LOTOS-EUROSmodellen
berekenen dat van de jaarlijkse Nederlandse stikstofemissie (44 kg N/ha)
10 respectievelijk 11 kg N/ha neerslaat in Nederland, terwijl de Grootschalige
Depositiekaart voor Nederland (GDN) op basis van het OPS-model uitkomt op 15 kg
N/ha. Dit komt neer op een verschil tot 50% tussen de modellen. De eerste
modellen laten daarentegen een hogere import vanuit het buitenland zien dan in de
GDN, hetgeen illustreert dat het onzeker is in welke mate stikstof relatief dichtbij of
verder van de bron deponeert.
Deze onzekerheden zijn helaas inherent aan de stikstofproblematiek, maar zouden
verminderd kunnen worden door de opzet van een geavanceerder landelijk
monitoringsprogramma.
De onzekerheden in de depositie zijn inderdaad groot, maar niet zodanig groot dan ze de keuzen in beleid beïnvloeden. De landbouw is hoe dan ook de grootste veroorzaker van depositie, en verkeer neemt hoe dan ook een prominente plaats in. De Raad van State heeft elke toename verboden dus momenteel mag er niet één vergunning verleend worden die een toename zou veroorzaken.
Voor de Kracht van Utrecht is er niet veel reden in te gaan op de onzekerheden. De bijdrage van verkeer aan stikstofdepositie in natuurgebieden is zonder twijfel te groot, en dus moet de stikstofemissie van verkeer worden verminderd. Dat vermindert tevens de luchtvervuiling en waarschijnlijk ook de uitstoot van broeikasgassen.
Nog twee opmerkingen naar aanleiding van uw reactie:
- De KvU heeft geen gedetailleerde kennis rondom landbouw, omdat wij ons bezighouden met mobiliteit. Toch wil ik wel iets erover zeggen.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak gezegd dat verleende vergunningen in stand blijven. Vele boeren hebben in het verleden geen vergunning aangevraagd omdat de PAS voor hen alleen een melding verplicht stelde. Nu zij dus geen vergunning hebben mogen zij hun uitbreiding niet uitvoeren of zelfs maar gebruiken. Ze moeten eerst een vergunning aanvragen en zolang de regering niet nieuwe regelgeving heeft ingevoerd zal die geweigerd moeten worden. Dat riekt inderdaad naar onbehoorlijk bestuur maar de Raad van State heeft het zelf zo in elkaar gezet.
-De laatste door u geciteerde zin van TNO is nogal vrijblijvend. Een realistischer beeld zou zijn:
“Deze onzekerheden zijn helaas inherent aan de stikstofproblematiek, en zullen nauwelijks verminderd worden door een geavanceerder landelijk monitoringsprogramma.”
Maar,zoals al gezegd, voor de KvU maakt dat allemaal niet veel uit. De stikstofuitstoot door verkeer belast de natuurgebieden en dat is onwenselijk.